Matthew 15

25) zoom zijns kleed

Namelijk tot een teken dat zij van Hem wilden geholpen wezen, niet dat zij den zoom zulk ene kracht toeschreven. Zie dergelijke Matth. 9:21.

Mt 9.21

26) [hem] aanraakten

Of, dien, namelijk den zoom.

1) inzetting

Grieks, overlevering, of overgeving.

2) ouden;

Of, onderlingen; namelijk der Farizese leraars, gelijk Matth. 5:21.

Mt 5.21
3) uwe inzetting?

Dat is, die gij aangenomen hebt en volgt.

4) Eer uwen vader en uwe moeder;

Eer betekent niet alleen uiterlijken eerbied, maar ook allerlei hulp en bijstand; 1 Tim. 5:3,17.

1Ti 5.3,17

5) den dood sterven.

Dat is, die zal zonder verschoning met den dood getraft worden; Exod. 21:17; Lev. 20:9.

Ex 21.17 Le 20.9
6) [Het is] ene gave,

Of, het zij ene gave; dat is, een offerande; Matth. 5:24. Hebr. Corban, Mark. 7:11. Of, zo wat gave van mij geofferd wordt zal u ten nutte komen; die voldoet: of die wordt ontslagen van verdere onderhouding zijne ouders te doen. Zie hiervan ook in aantekening bij Mark. 7:11. De zin is dat zij leerden, dat men onder het deksel van offeranden den ouders de schuldige hulp mocht onttrekken.

Mt 5.24 Mr 7.11,11
7) wel heeft Jesaja van u geprofeteerd,

Dat is, wel past op hetgeen Jesaja ook eertijds gezegd heeft tot de Joden van zijnen tijd.

8) lerende leringen,

Namelijk om die te onderhouden, als een deel van den godsdienst; Deut. 4:2 en Deut. 12:32.

De 4.2 12.32
9) ontreinigt den mens niet;

Grieks, maakt gemeem; dat is ontheiligt. Zie Hand. 10:14, Christus spreekt hier naar de mening der Farize‰n van die onreinheid, die ontstaan zou uit het nemen der spijs met ongewassen handen.

Ac 10.14

10) uitgaat,

Namelijk voortkomende uit een onrein hart, gelijk Christus hierna verklaart Matth. 15:18,19.

Mt 15.18,19
11) plant,

Of, planting; dat is, alle leer of godsdienst.

12) uitgeroeid worden,

Of, met den wortel uitgetrokken.

13) gelijkenis.

Het woord gelijkenis wordt somtijds, gelijk hier, genomen voor allerlei lering, die wat duister voorgesteld wordt.

14) onwetende?

Of, onverstandig, zonder verstand.

15) bedenkingen,

Of, samensprekingen.

16) ongewassen handen

Christus bestraft hier niet de burgelijke eerbaarheid in het wassen der handen voor het eten, maar het bijgeloof der Farize‰n, die daarin heiligheid en godsdienstigheid stelden.

17) Kananese vrouw,

Zie van haar de aantekening bij Mark. 7:26, waar zij genaamd wordt een Griekse vrouw uit Syro-Fenici‰. Hier wordt zij een Kananese vrouw genaamd, omdat de inwoners van Tyrus en Sidon uit de Kana„nieten gesproten waren. Want Sidon, van wien de stad Sidon haren oorsprong en naam had, was de eerstgeboren zoon van Cham; Gen. 10:15.

Mr 7.26 Ge 10.15
18) ons na.

Grieks, achter ons.

19) dan tot de verloren schapen

Namelijk voor dezen tijd, omdat de roeping der heiden nog niet gekomen was.

20) betamelijk

Grieks, eerlijk, of goed.

21) hondekens [voor] te werpen.

De heidenen worden bij honden vergeleken, omdat zij toen nog vreemd waren van Gods verbond.

22) doch

Grieks, want.

23) lammen,

Dat is, verminkt of verzwakt van leden.

24) gedankt had,

Namelijk over dezen zegen, die Hij reeds hield als verkregen. Want Hij wist dat Hij daartoe van den Vader macht had ontvangen en dat de Vader hem altijd verhoorde. Zie Joh. 11:41,42.

Joh 11.41,42
25) Magdala.

Mark. 8:10, zegt Dalmanutha, hetwelk de naam schijnt te wezen van het land, waarin Magdala gelegen was.

Mr 8.10
Copyright information for DutKant